Zoeken in deze blog

woensdag 28 december 2016

Tien kleine dichtertjes


Tien kleine dichtertjes
Rijmden in de regen
Een vloog uit zijn metrum 
Toen waren er nog negen 

Negen kleine dichtertjes
Staarden in de nacht
Eentje sprong van een kwatrijn
Toen waren er nog acht

Acht kleine dichtertjes
Schreven voor hun leven
Een viel van zijn versvoet
Toen waren er nog zeven 

Zeven kleine dichtertjes
Grepen naar de fles 
Een gleed van zijn strofe af
Toen waren er nog zes

Zes kleine dichtertjes
Hielden hun jamben stijf
Een struikelde over de klemtoon 
Toen waren er nog vijf

Vijf kleine dichtertjes
Maakten veel plezier
Een brak zijn nek op een sonnet 
Toen waren er nog vier

Vier kleine dichtertjes
Bedreven de poëzie 
Een verdronk in de tranenzee
Toen waren er nog drie

Drie kleine dichtertjes 
Vonden parabolen wel okay 
Een was een beetje levensmoe
Toen waren er nog twee

Twee kleine dichtertjes
Bleven op de been
Voor een was zijn trochee te zwaar
Toen was er nog maar een

Een klein dichtertje
kreeg  de anapest
Hij stortte toen ter aarde
en voegde zich bij de rest

Een klein dichtertje
Hing aan de wilgen toen zijn lier
en raad eens wie die dichter is
Dat dichtertje staat hier 

zaterdag 26 november 2016

Herfstdraden (2)



 
Herfstdraden
 
  Het is stil herfstweer als ik mijn geboortedorp binnenrijd. Het zonlicht schijnt door de bomen en laat de bladeren schitteren in oranje, gele en rode tinten. Het dorp bestaat uit één lange straat, die in het midden wordt gescheiden door een kruispunt. Aan de westzijde loopt een lange vaart. De oostzijde bestaat uit weilanden, landhuizen en bossen.
Mijn auto zet ik aan de kant en te voet ga ik verder. De koeien staan nog buiten in dit jaargetijde.
  De gordijnen van het huis van mijn ouders zijn dicht. Toen zij er nog woonden, stonden ze altijd open. De dag waarop we het huis leeghaalden, stond er een grote container op de stoep. De rest van het meubilair ging naar de Kringloop. Daarna de stilte, het stof, de kale muren met de lichte plekken waar jarenlang dezelfde schilderijen hingen. En het moment waarop we voor de laatste keer de deur afsloten.
  Ik loop verder en houd stil voor de voormalige schilders werkplaats van mijn opa. De verf is afgebladderd, zijn naam is uitgewist. ‘Schilders sinds 1834' staat er nog slechts te lezen. Hier mengde hij zijn verf. Vooral grachtengroen: een mengkleur van Berlijns blauw en chromaatgeel, waarmee hij de deuren en kozijnen verfde van de monumentale landhuizen die gelegen waren aan de rand van het dorp. Soms mocht ik in de schoolvakantie met hem mee. Als hij op de hoge ladder stond, floot of neuriede hij psalmen. 

Ik loop door naar het Zuidereind. Langs de vaart zijn nog de panden te zien van wasserijen. Rijke Amsterdammers lieten er hun was naartoe brengen. Mijn moeder deed elke maandag zelf de was en hing deze buiten op een lijn, gespannen tussen een paar boomstammen. De andere dorpsbewoners deden hetzelfde.
 
  Vandaag is het leeg tussen de bomen. In de verte zie ik een rijtje witte huizen, de enige aan de kant van de waslijnen. De wijk werd Lombok genoemd.  In het middelste huis woonde hij …
Ik denk terug aan de herfst van lang geleden. We zochten beukennootjes en tamme kastanjes in het bos. Met zijn vijven: Gerbrand was er die dag niet bij. Eigenlijk was ik stiekem een beetje blij daarom. Een echte pestkop kon hij soms zijn.
Thuis, aan tafel hoorde ik dat hij ziek was. In de keuken fluisterden mijn ouders. Ik verstond alleen: ‘Hoofdpijn, hele erge hoofdpijn.’ En daarna waren ze extra bezorgd om mij. Waarom, begreep ik later pas.
Er ging een week voorbij. De dag waarop hij stierf, stormde het. De bomen veranderden in kale voorbodes van de winter. In het voorjaar zouden er nieuwe knoppen ontspruiten. Zonder hem. Voor het eerst besefte ik dat het leven eindig was.
 
  Mijn voettocht eindigt op de begraafplaats. Ik zoek naar zijn graf; de steen is verweerd. De steen van het graf van mijn ouders ziet eruit als nieuw.  De bodem van beide graven is bezaaid met dorre bladeren.

 

donderdag 24 november 2016

Stille getuigen

Gedichten bij 'Kunst van Komrij' in Villa Mondriaan Winterswijk 



I

Ze lopen me vluchtig
voorbij
soms aarzelend
soms staan ze stil
mij zien ze niet
ze kijken slechts 
in mijn spiegel 
naar hun eigen beeld

II
 

Liever ben ik onzichtbaar
in plaats van hier te kijk te staan
voor vele onbekenden
Maar nu je hier toch bent
vreemdeling 
zie mij aan
en deel 
mijn stil verdriet 

III

Ik sta hier in het middelpunt
voor iedereen te kijk
ze doorgronden me
denken zij
ze lijden 
aan zelfoverschatting 
denk ik

IV

onbeschaamd
schuifelen ze voorbij 
werpen hun blikken
op mij
doorboren 
met scherpe pijlen 
mijn ziel
afweergeschut
voor eigen pijn
ik verdraag het 
hun spiegel te zijn 


zaterdag 12 november 2016

Herinnering

 

Als ik naar mijn handen kijk
-getekend door de tijd-
zie ik weer de jouwe

met voorzichtige vingers
trekken zij de draden los 
van de schapenwollen trui

een fragiele draad 
verbindt ons

mijn armen bewegen mee
op jouw ritme 
mijn polsen wiegen losjes 
de taaie strengen wol

langzaam verdwijnt de trui 
draden vormen zich tot bollen
wachtend op
een nieuwe lente

nu jouw draad is afgehecht
rest mij niets meer dan 
de mijne op te pakken
en de eindjes aan elkaar te knopen

 

donderdag 10 november 2016

Democratie

Democratie

Het volk regeert

 

Maar wat 

als de wil van het volk

Wordt gevormd door de onderbuik

Waar hebzucht  haat en holle frasen

Welig tieren?

 

Maar wat

Als de angst regeert

En het volk

Zich verschanst 

achter 

barricades?

 

Maar wat

Als partijen

Gekleefd aan veilig pluche

afglijden en verworden 

Tot broeinesten van

Ambitie en bedrog?

 

Maar wat

Als geloof 

Héérst over

hoop en liefde 

En de haat 

Zijn genadeloze gang

kan gaan?

 

Wat wil het volk

Het volk wil niet veel goeds

Zei Reve al

 

Maar wat

 

als poëzie met zachte schreden

democratie zou binnentreden?

Als geloof weer hoop en liefde kust

Als alle haat dan wordt geblust?

 

Als oren zich openen om te luisteren

Als luide stemmen weer gaan fluisteren

Zouden zachte krachten winnen

Wit en zwart elkaar beminnen?

 

Zouden vrijheid en gerechtigheid 

Eenheid en verscheidenheid 

Weer kunnen samengaan

en de vijandigheid verslaan?

 

Of is een dichter maar een dromer

die wolf en lam tezamen ziet

Spelen in een eeuwige zomer?


Voorgedragen in Poëzie Café Venstra in samenwerking met Bibliotheek Amstelland op 10-11-2016

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

zondag 30 oktober 2016

Herfstdraden

I
Het is stil herfstweer als ik mijn geboortedorp binnenrijd. Het zonlicht schijnt door de bomen en laat de bladeren schitteren in oranje, gele en rode tinten. Het dorp heeft één lange straat, die in het midden wordt gescheiden door een kruispunt. Aan de westzijde loopt een lange vaart. De oostzijde bestaat uit weilanden en bossen.
Ik zet mijn auto aan de kant en ga te voet verder. De koeien staan nog buiten in dit jaargetijde. Ze staren dromerig in de verte. Ik loop langs een oude schilderswerkplaats; de verf is afgebladderd. 

Dan nader ik zeven kleine witte huizen, de enige aan de oostzijde. In het middelste huis woonde hij: de buurjongen en klasgenoot die slechts twaalf jaar oud mocht worden.

II
Het was herfst. We zochten beukennootjes en tamme kastanjes in het bos. Met zijn vijven: Johan was er die dag niet bij. Eigenlijk was ik stiekem een beetje blij daarom. Een echte pestkop kon hij soms zijn.
Thuis, aan tafel hoorde ik dat hij ziek was. In de keuken fluisterden mijn ouders. Ik verstond alleen: ‘Hoofdpijn, hele erge hoofdpijn.’ En daarna waren ze extra bezorgd om mij. Waarom, begreep ik later pas.

Er ging een week voorbij. De dag waarop hij stierf, stormde het. De bomen veranderden in kale voorbodes van de winter. De grond lag bezaaid met dorre bladeren. In het voorjaar zouden er nieuwe knoppen ontspruiten. Zonder hem. Voor het eerst besefte ik dat het leven eindig was.
Geplaatst op 120w

vrijdag 21 oktober 2016

Triolet

Ik heb je nooit gekend
Toch schonk je mij je naam
En je verhalen zijn me ingeprent
Ik heb je nooit gekend
Jij hebt je naar mij toegewend
Ik zie je voor me staan
Ik heb je nooit gekend
Toch schonk je mij je naam

Zoete verleiding

Versie 2


luidsprekers  
bazuinen
door de ruimte

liefde en passie
in de aanbieding
komt koopt en eet
twee halen één betalen 
kiest u voor passie
dan krijgt u de liefde
er gratis bij

een grijsaard koopt 
vijf broden  
met twee vissen 
en droomt van 
een wonderbare 
vermenigvuldiging 

druiven
blauwe druiven
komt proeft en eet
laat de wijn 
rijkelijk vloeien 
zingt het hoogste lied 
uw borsten zullen zijn
als druiventrossen 
komt koopt geniet 

het volk trekt voort
met volgeladen karren 
op weg naar
het beloofde land

buiten klagen koeien
om hun verloren melk
verzuurd en over datum 
verborgen in grauwe schappen 

honingraten zijn
verlaten
bijenkasten sleets 
geworden
de werksters 
van het laatste uur
zijn vertrokken


 

Versie 1

Luidsprekers bazuinen
door de ruimte:

Liefde en passie
in de aanbieding
Komt koopt en eet
twee halen één betalen 
Kiest u voor passie
dan krijgt u de liefde 
er gratis bij

Een grijsaard koopt 
vijf droombroden 
met daarbij twee vissen 
en hoopt 
op een wonderbare 
vermenigvuldiging 

Loopt langs alle paden 
Tony's chocolade
smelt op uw tong 
Komt koopt en eet
laat u verleiden 
wees blij met de blijden

Een kind wijst verrukt
naar een kabouter Plop
verrassingsei
droomt 
van een fijn cadeau 
er gratis bij

Druiven
blauwe druiven
Komt proeft en eet
laat de wijn rijkelijk vloeien 
Zingt het hoogste lied 
uw borsten zullen zijn 
als druiventrossen 
aan de wijnstok
Komt en geniet
met volle teugen 
in het beloofde land

zaterdag 15 oktober 2016

Kikkers


Drijvende dril in de vijver
glanzende belofte van leven
(glanzende kiemcel vol leven)
krioelende visjes
uitgroeiend tot kikkers 
met lange achterpoten 
die zich afzetten 
vol kracht 

ogen voorzien 
van doorzichtig vlies
tapetum lucides:
een tapijt van licht
in donkere nacht 

groenbruine kleuren 
camoufleren 
en weren
de vijand
 kwaakblazen
groot als ballonnen 
lokken de vrouwtjes 

het kikkerkoor zwelt aan
blaaskaken 
met glimmende huiden
weerspiegeld in water
kwaken 
het hoogste lied 

kikkers
zangers zijn kikkers

NG 15-10-2016


vrijdag 14 oktober 2016

Misericordia

De ijle klanken van de muziek buitelen over elkaar heen. Tevergeefs probeer ik de afzonderlijke melodieën te volgen. Dan klinkt unisono: misericordia. Barmhartigheid, is er nog barmhartigheid? Ik word overvallen door heimwee naar wat was.
Ik kijk opzij en pak je hand. Jij wilde dat ik met je meeging. Je smeekte me onophoudelijk: ‘Doe het, juist nu.’ Ik staakte mijn verzet.

Het is koud in de kathedraal. Mijn hele lijf rilt. Jij lijkt geheel verzonken te zijn in de muziek. Ik knijp je. Heel even kijk je me aan. Je ogen glanzen en bemoedigend knik je me toe.
Stemmen smelten samen tot een hemelse harmonie. De mijne zal zich er nooit meer in mengen. Voortaan zal ik slechts toehoorder zijn.

vrijdag 30 september 2016

Geurpaleis


 
Lang geleden leefde er een jongen met een extreem lange neus in de vorm van een kegel. Hij liep altijd kromgebogen over straat. Vooral wat beneden hem was, kon hij goed ruiken. Hij rook hondenpoep, kauwgom en zweetvoeten. Beter wist hij niet.
Op een dag rook hij een bijzondere geur: bedwelmend zoet met een kruidig aroma. Midden op straat stond hij stil. Hij snoof diep en voor het eerst sinds tijden keek hij omhoog. En daar stond zij: oogverblindend mooi maar vooral adembenemend welriekend. In zijn enthousiasme stootte hij met de punt van zijn neus tegen haar buik.
Onmiddellijk kromp de kegelneus tot normale proporties.
‘Mijn prinses,’ stamelde hij, ‘jouw lichaam is een paleis vol geuren. Mag ik daarin wonen?’

Geplaatst op 120w bij weekthema 'Kegel'
https://120w.nl/2016/geurpaleis/

Feest

  

Wachten, kijken en luisteren, daaruit bestaat mijn leven. 
Het is nog vroeg, de dag begint zoals alle andere. De eerste caissières komen binnen en de verkoper van de Daklozenkrant staat op zijn post. Mona moppert, zoals gewoonlijk, als ze mij en de andere scanners in het paneel plaatst: ‘Niets meer aan tegenwoordig. Vroeger was het gezellig bij de kassa; nu lopen ze ons met de karren voorbij. Haast, altijd haast.'
  Nog even en dan komen ook de eerste klanten binnen. Zij rennen langs de schappen om snel hun mandje te vullen. Meestal mannen, strak in het pak. 
Straks komen de moeders die hun kinderen naar school hebben gebracht. 
  Daar schuifelt mevrouw X-zo noem ik haar maar-naar binnen. Ze scant haar kaart en mijn display licht op en ik mag haar begeleiden. Ze kijkt alleen maar in de onderste schappen, pakt af en toe iets om het vervolgens terug te leggen. Lang staat ze stil bij de vleeswaren. Als niemand oplet, pakt ze snel een plakje worst. Verlekkerd kijkt ze naar de verse groenten in rood, oranje en groen, maar ze koopt niets. Ik ben pas nodig bij de kortingsbak waar ze een potje doperwten en een blik knakworsten scant. Bij de broodafdeling vraagt ze of er nog oud brood over is. Dan vertrekt ze weer. Ik noem dat altijd de eenzame karretjes. Er zal vast niemand met haar mee-eten vanavond.
 
  Ik ben weer terug bij af: wachten op mijn volgende klant. Het duurt lang deze keer. Tijdens het wachten observeer ik: daar loopt een moeder met achter haar een luid protesterende peuter. Ze maant hem een zak met snoep terug te leggen. Het kind weigert. Bij de groenteafdeling hoor ik haar onderhandelen:
  ‘Wat gaan we eten vanavond: worteltjes of broccoli?'
  ‘Ik wil patat.'
  ‘Nee, dat is niet gezond.'
  ‘Ik lust geen gezond, ik wil patat.' 
  ‘Als je worteltjes kiest, koop ik de zak snoep. '
  ‘Dan wil ik nú een snoepje!'
...
 
  Ik word zo moe van dit soort moeders. Elke dag komen er wel een paar met hun jengelende kinderen. Eigenlijk ben ik mijn hele bestaan beu: de hele dag langs streepjescodes piepen en steeds weer dezelfde mensen zien met volle overladen karren en andere met halflege karren. Ik zal mijn collega-scanners vast niet meekrijgen, maar ik ga in staking. En wonderbaarlijk: ik zie opeens dat mijn display paars kleurt. Geen idee wat dit betekent. Nu maar hopen dat ik snel aan de beurt ben voor een winkelronde.
 Een ouder echtpaar met een kar lege tassen stopt en scant de bonuskaart. En ja, ik gloei en mag met hen mee. 
  Nee, Frits, we hebben geen koekjes nodig. Daar word je alleen maar dik van.'
  ‘Ach mens, zeur niet zo.'
  ‘Nee, ook geen chocoladevla'
  ‘Je weet toch dat we alleen maar biologische kip eten? Leg deze terug.'
  ‘Thea, als je nog één keer commentaar levert, ben ik weg en doe je de boodschappen maar alleen.'
Ik kijk werkeloos toe, want er ligt nog niets in de kar. Als zijn vrouw even niet kijkt, scant Frits snel een pak gevulde koeken. 
 
  Plotseling gebeurt het: de supermarkt kleurt afwisselend paars of oranje, in plaats van het eentonige gepiep komt er een vrolijk wijsje uit mijn buik. De caissières stoppen met hun werk en dansen de winkel door. Thea laat van schrik het pak biologische pasta op de grond vallen en springt een halve meter de lucht in. Frits bijt in een koek. Moeder en peuter eten samen swingend rauwe broccoli. Vrolijkheid alom, vooral op de afdeling gebak, waar de bussen met spuitslagroom vanzelf de taarten versieren. De flessen cola springen open en overal liggen gekleurde smarties. De verkoper van de Daklozenkrant komt binnen en begint midden in het tumult te roepen: ‘Wie wil er een gratis krant?’ Tientallen handen van mensen die er nooit een kopen gaan omhoog. 
  ‘Vandaag is het feest,’ schalt het uit de luidprekers.
 
  Ik denk aan mevrouw X in haar eenzame huis en verlaat het feestgedruis. Niemand die me ziet. Ik huppel onder benen door, spring af en toe over mensen heen en eindig ik precies voor haar deur. Door het raam zie ik haar zitten aan een ronde tafel achter een bord met doperwten en knakworsten. Als ze me ziet, begint ze te huilen:
  ‘Nee, niet weer die scanner. Ik wil niet meer denken aan boodschappen doen: kijken naar lekkers en niets kunnen kopen.’ 
 ‘Kom mee,’ fluister ik, maar ze lijkt me niet te horen.
Ze probeert me weg te gooien, maar als ze me aanraakt, krijgt de kamer een gouden gloed. Ik voel hoe ze als een magneet naar me toetrekt en samen verlaten we het huis richting supermarkt. 
  Het feest is nog in volle gang als we arriveren. Mevrouw X begint spontaan te dansen langs de schappen en voor het eerst zie ik haar met glanzende ogen omhoogkijken naar de luxeproducten. 
  ‘Laadt de karren bomvol,’ schalt nogmaals de luidspreker, ‘alles is voor niets vandaag.’
Het grote graaien begint. Mevrouw X weet niet waar ze beginnen moet en kijkt toe hoe de anderen hun karren vullen. Iets anders is ze niet gewend. Dan hoort ze een stem:
  ‘Zal ik uw kar vullen?’ Het is Frits. ‘Zeg maar wat u wilt en anders bedenk ik het voor u.’ Hij kiest de meest exquise groentes, glanzende karbonades, vers tijgerbrood, chocoladepasta, fonkelende wijnen en samen lopen ze naar buiten. 
  ‘Kom je bij mij eten vandaag?’ vraagt mevrouw X
  ‘Heel graag! Ik heet Frits en hoe heet jij?’
  ‘Ik heet Antoinette.’
  ‘Een prachtige naam voor een wondermooie vrouw.”
Ik kijk ze na tot ze om de hoek verdwenen zijn.
 
  Ik hang weer op mijn plek in het paneel. Er is niets meer waar te nemen van het feest. Als vanouds zitten de caissières op hun plek. En even, heel even denk ik dat ik alles maar gedroomd heb. Maar scanners dromen niet. Toch? 
 
 Nel Goudriaan 30 september 2016

donderdag 22 september 2016

Lichtstad 2

Leeg is het huis, kaal zijn de muren. 
Witte plekken verraden afwezige schilderijen. 
Hier woonden en leefden zij. 
Daar in de hoek stond zijn stoel. 
Intens genietend rookte hij pijp, later sigaar
 Langzaam kleurde het plafond  lichtbruin.

Leeg is de keuken. kaal zijn de planken
Potten, pannen, pollepels wachten
bij de kringloop op een nieuw bestaan. 
Nooit meer de geuren van hutspot of gebakken schol. 
Nooit meer van oud naar nieuw met verse oliebol

Vol is de container met huisraad
ooit gekoesterd, nu oud vuil. 
Het  harmonium is uitgespeeld.
Ik red de recorder compleet met band 
onder het puin vandaan

De lege kamer vult zich
met klanken van koorgezang
‘Lichtstad met de paarlen poorten.' 
En even zijn ze zeer nabij.

22-09-2016

Geplaatst op 120w
https://120w.nl/2016/lichtstad-2/

woensdag 21 september 2016

Lichtstad

Op de zolder na is het huis leeg. De geluiden in de kamer klinken hol. Kaal zijn de muren. Hier woonden en leefden ze. Hier bracht ik mijn jeugd door. Het is stil, ijzingwekkend stil zonder hun aanwezigheid. Ik kijk naar buiten: het is herfst en de bomen kleuren goudbruin.
“Prachtig hè, die tinten, net een schilderij,” hoor ik haar zeggen.

Ik loop de trap op naar de zolder. Baan me een weg door het spinrag en zie stoffige dozen. Dan valt mijn oog op de cassetterecorder. Ik neem hem mee naar beneden; er zit nog een bandje in. Koorgezang vult de lege kamer. Ik hoor mijn vader meezingen: “Lichtstad met de paarlen poorten.”
Even, heel even is hij terug.

Geplaatst op 120w bij themawoord Record


Dansen met Gilles

’Ouwe taaie,
laat je broek maar waaien,
want er zit geen elastiek meer in.’


zingt ze. Gilles zong dit lied vaak plagend voor haar.
De anderen aan de ronde tafel staren voor zich uit.

‘Goedemorgen, mevrouw Glimmen, wat zijn we vrolijk,’ klinkt de stem van zuster Joke. ‘U treft het: we gaan naar de badkamer. Het is douchedag vandaag.’
Als het warme water langs haar lijf stroomt, danst ze weer met Gilles in de golven. Hij tilt haar omhoog en vangt haar op. Hij kust haar met zoute lippen.

‘We zijn weer klaar. Snel aankleden en dan naar de koffietafel.’
Vanuit de verte ziet ze hem lopen in de gang: haar Gilles. Natuurlijk laat hij haar niet in de steek.

Geplaatst op 120w bij themawoord Taai

Warm

De zee draagt zilver op haar golven. Fel schijnt de zon; de hemel is strakblauw. Op het strand draagt een vader zijn dochtertje hoog in de lucht. Ze kraait het uit van plezier. Drie broertjes bouwen samen een groot kasteel.
Een man en een vrouw: zij in tankini, hij in een lange zwembroek, staan innig gearmd stil op het strand. Twee vrouwen liggen languit op een handdoek te blakeren. Olie, heel veel zonnebrandolie op hun huid. In de verte werpen vissers hun netten uit.

Dan verschijnt zij: gekleed in een zwarte boerkini. Ze waadt als een koningin door de zee. Twee kinderen dartelen om haar heen.
‘Mama, heeft die mevrouw het niet heel warm?’ vraagt een meisje met heldere stem.

Geplaatst op 120w

Oud vel

Ze lopen samen de ontbijtzaal van het hotel binnen. Hij, een veertiger met krullend grijs haar, gebruind, een lichtblauw T-shirt dragend. Zij, in een zwarte jumpsuit met een brede leren, glanzende ceintuur. Zij is broodmager, gespierd, heeft een afgetraind lijf. Ik zie haar van de achterkant.
Als ze zich omdraait, schrik ik. Haar gezicht lijkt van leer en de rimpels hangen erbij. Ook aan haar magere armen lubberen overhangende stukken vel.
Ik dacht eerst dat het een echtpaar was, maar nu lijken het meer moeder en zoon. Ze zou zomaar ouder dan tachtig kunnen zijn. Ik kijk nog eens naar de man: volle, wellustige lippen heeft hij. Hij eet zwijgend zijn stokbrood nadat hij er honing in gegoten heeft.

Dan gaan mijn gedachten met me op de loop. Zij heeft jaren in het leven gezeten. Ze was een volle moederlijke vrouw. Haar borsten waren geliefd bij de mannen: romig en weelderig. Op haar veertigste was ze het plotseling beu en verlangde hevig naar een laatstekanskind. En nog net voor haar eenenveertigste verjaardag baarde zij een zoon; toen al een mooie jongen. Haar borsten stroomden vol melk.
Toen hij vier jaar oud was, werd ze ernstig ziek: borstkanker. Ze vermagerde zienderogen. Maar het was een taaie. Ze kwam er helemaal bovenop en begon een sportschool. Soms miste ze haar oude borsten.
Maar dat overtollige vel ...
He fascineert me dat ze het niet heeft laten weghalen. Het hangt er zo verloren bij. Toch nog een restant van haar oude leven dat ze koestert?

Ik kijk weer naar ze. Zij heeft een paar stukken stokbrood op haar bord. Ze eet er niet van, maar pulkt de zachte binnenkant eruit en legt de stukjes terug op haar bord. Ik zie een randje grijze uitgroei boven het helle blond. Ze trekt haar ceintuur een gaatje strakker. Ik ben bang dat ze zal breken.
Dan stappen ze samen op. Hij legt zijn arm teder om haar fragiele schouder.

Geplaatst op SchrijvenOnline wekelijkse schrijfopdracht #114

maandag 5 september 2016

Ambrozijn

Jij praat
Jij lacht
Jij kust
Jij blust
't vuur dat in mij
brandt
Ambrozijn
minnaar mijn

Zo mooi
Zo schoon
glanst jouw huid
Zo licht van toon
klinkt jouw fluit
Ambrozijn
minnaar mijn

Jouw tong
danst door
mijn mond
Mijn lijf bloost
Jij koost
mij
Jij onthult
Jij vult
mij
Ambrozijn
minnaar mijn

Ik laaf mij
aan jou
Ik drink
uit jouw bron
Jij zinkt in
mij
Ambrozijn
minnaar
mijn

Als tornado
kwam jij
Nu windstil
Jij ging
voorbij
Ambrozijn
minnaar mijn

Geplaatst op SchrijvenOnline bij wekelijkse schrijfopdracht #112 E-lipogram

maandag 15 augustus 2016

Op eigen kracht

 
"Voor jou staat de deur altijd op een kier,” hoort ze hem nog naroepen.
Ze kijkt niet meer om en loopt vastbesloten door. Dat intens verdrietige gezicht verdraagt ze niet langer. Was hij maar een keer flink kwaad geworden en had hij de deur maar eens dichtgesmeten. Gekwetst had ze hem, tot op het bot. Tegenspel geboden had hij nooit. Uiteindelijk heeft zijn vriendelijkheid hem de das omgedaan. 
En nu? Plannen heeft ze niet. Ze heeft slechts het hoognodige in haar koffer gestopt. Eerst maar eens een stuk lopen. Alleen, op eigen kracht. Niet die beknellende armen om haar heen. Ze ziet een lege schaapskooi; de deur staat wagenwijd open. Op de grond ligt stro. Dat is genoeg voor nu.
                                                               
                                                                      ***
Ze wordt wakker in een schaapskooi en kijkt verdwaasd rond. Dan herinnert ze zich haar overhaaste vlucht. Ze kijkt naar haar arm en ziet de vuurrode plek. Beelden van een gloeiendhete strijkbout komen boven en ze voelt weer die afschuwelijke pijn
Ze ziet zijn van woede vertrokken gezicht en hoort hem schreeuwen: “Dat verdien jij.” Ook toen was ze gevlucht. Ze wist dat hij gelijk had: ze verdiende niet beter.

Paul was anders. Hij overlaadde haar met liefde en zei haar talloze keren dat ze het waard was.
Zij kon zijn warmte niet verdragen. En weer vluchtte ze. Nu was zij degene die de pijn had veroorzaakt. Ze staat op en kijkt uit over het veld.
Loopt hij daar werkelijk?


                                                                     ***

Ze ziet hem naderbij komen. Ze herkent zijn magere, gebogen gestalte. Zal ze weer vluchten zoals ze gisteren deed? Is dat haar leven, altijd op de vlucht? Ze wrijft met haar handen over het stro. Het voelt hard en scherp. Ze kijkt naar het litteken van de gloeiende strijkbout.
“Hier ben je dus,” zegt hij zacht.
“Ja, jij hoort hier niet te zijn.”
“Ik had geen rust; ik voel me leeg zonder iemand om van te houden.”
“Ik kan je leegte niet opvullen. Laat staan van je houden. Het lukt me al niet van mezelf te houden. Laat me los. Ik zal verder moeten op eigen kracht en jij moet dat ook.”
Hij gaat.
Nog één keer kijkt hij om.

                                                                     ***

Steeds kleiner wordt zijn gestalte. Dit is definitief, terugkeren zal hij niet meer. Geheel op eigen kracht zal zij haar weg moeten vinden. Ze kijkt naar het stro in de schaapskooi. Was zij de afgelopen jaren niet meer geweest dan een stropop die zich willoos liet meevoeren? Ze heeft zelfs de moed niet gehad in het veld te staan om de vogels af te schrikken. De schade is groot: haar vruchten zijn aangevreten en zij heeft het zomaar laten gebeuren.

Langzaam loopt ze naar buiten; haar stramme botten kreunen. Haar bagage laat ze achter. Het licht gloort. Heel voorzichtig probeert ze te huppelen. Het voelt licht en vrij. Ze maakt een sprongetje. Even is ze weer het meisje van toen.

                         ***

Het gouden zonlicht doet haar stralen. Bevrijd van mannen die haar verminken of vermorzelen huppelt ze door de bloeiende korenvelden. Bij een beekje rust ze uit. Ze wast het stof van haar kleding en zwemt met krachtige slagen. Ze herademt als ze het koele water voelt stromen langs haar vermoeide lijf. Verfrist wandelt ze verder. Zonder bagage, zonder ballast.

Eerst merkt ze het niet op, dat er iemand naast haar loopt. Ze kijkt pas opzij, als hij haar vraagt:
‘Waar gaat de reis naartoe?’
‘Ik ben op weg naar onbekende verten en laat me meevoeren met de wind.’
Ze komen aan bij een brede kolkende rivier.
‘Zal ik je begeleiden naar de overkant?’ vraagt hij met zachte stem.
Ze aarzelt.

Geplaatst op 120w bij weekthema 'Kier'  'Strijkbout', 'Stropop' en 'gelei'


vrijdag 12 augustus 2016

Tere tinten



Tere tinten
zachtoranje pastelblauw
eerst sluimerend
in het zwart
nu gewekt
door de zon
 
Geen licht
zonder duisternis

Zachte kleuren
 verlichten mijn ogen 
in de vroegte
van de ochtend
voorbij is de nacht
 
Ik ben klaar
voor het licht

Nel Goudriaan 12 augustus 2016










woensdag 10 augustus 2016

Kudde of gemeenschap


 


I
De Deense filosoof Søren Kierkegaard beweerde:
“Het belangrijkste in een werkelijke gemeenschap is dat iedereen daarin enkeling durft te zijn.”
Dat lijkt eenvoudiger dan het is, want de mens is van nature een kuddedier. Er is moed voor nodig om als eenling de kudde te verlaten.
Wie durft – wanneer er bijvoorbeeld een collega wordt gepest- op te staan en de pesters een halt toe te roepen?
Wie durft zijn angst te overwinnen en af te wijken van de heersende mode?
Toch kan een gemeenschap alleen maar sterk zijn als ze bestaat uit krachtige autonome individuen. Dan geldt de wet: het geheel is meer dan de som der delen.
Zo’n groep is ook in staat zwakke en dolende schapen te beschermen.


 
Geplaatst op 120w
II
“Menigte betekent onwaarheid,” schreef de filosoof Søren Kierkegaard. Anders gezegd: “Om de waarheid te ontdekken wordt vereist: afzijdigheid van de kudde.” 
Voortgedreven door de kudde kan het schaap zijn eigen geblaat niet meer onderscheiden van de rest. Als het schaap de kudde verlaat, moet het eerst wennen aan zijn unieke stemgeluid. Als de bescherming van de kudde ontbreekt, is het koud en eenzaam.
Maar de zoektocht naar grazige weiden en stille wateren wordt ruimschoots beloond.
Het schaap voelt zich bevrijd van het luide, eentonige geblaat van de groep.

Dan rest het verlangen de kudde weer op te zoeken. En te hopen dat er meer schapen hun eigen weg hebben gevonden.
In de veelkleurige gemeenschap is er aandacht voor de enkeling.






 https://120w.nl/2016/kudde-of-gemeenschap-2/
Foto Marion van der Bijl

zondag 7 augustus 2016

Carpe Diem





Op een dag in augustus kwamen de zon de regen elkaar tegen.
“Kijk eens, wat een prachtige regenboog,” zeiden de mensen.
De zeven kleuren glimlachten.
“Stel,” verzuchtte Indigo, “dat we een deel van onze kleuren zouden uitstrooien over de aarde. We hebben meer dan genoeg.”
De andere kleuren knikten instemmend en zo gebeurde het. 

Sofia zag het het eerst: plotseling kleurde de grijze rots rood. De golven van de zee kleurden oranje. De vrouw die haar witte lakens ophing, zag dat ze geel, groen, blauw en violet kleurden.
“Hoe kan dit?” riep ze.
Grauwe straten veranderden in een feestelijk kleurenpalet.
“Laten we muziek maken en dansen, nu het nog kan.”
En ze plukten de dag uitbundig tot de avond viel.

https://120w.nl/2016/carpe-diem-2/

vrijdag 5 augustus 2016

Het meisje op de rots




 
Niemand wist hoelang het meisje er al zat. Ik zag haar voor het eerst op een zaterdag in mei. Ze droeg een rode jas en had de capuchon over haar hoofd getrokken.
De golven hadden schuimkoppen en sloegen tegen de rots waarop ze zat. De regen striemde in haar gezicht. Mensen hadden naar haar geroepen, maar ze antwoordde niet.
Men begon te wennen aan haar aanwezigheid. Elke avond als de schemer intrad, ging ze weg om de volgende morgen terug te keren.
Het werd zomer, herfst, winter en nog steeds zat ze er. 


Op een lentemorgen is haar plek plotseling leeg. Ik voel een vreemd soort gemis.
Wie beschermt me voortaan tegen weer en wind en kijkt voorbij de horizon?


Geplaatst op 120w bij weekthema Rots 01-08-2016

donderdag 4 augustus 2016

Skippybal




Op een bloedhete dag
in augustus
wiebelde mijn oma
op een watermeloen
terwijl mijn opa
meewarig hoofdschuddend toekeek
en ik dacht met weemoed
terug
aan mijn rode skippybal
die ik verloor
toen ik vijf was
waardoor verdriet mijn leven
zo geniepig binnensloop
dat ik me voornam:

later, als ik groot ben
koop ik
een miljoen rode skippyballen,
zodat verdriet geen kans meer heeft
maar nog steeds wiebelt mijn oma
op een watermeloen

Geplaatst op SchrijvenOnline bij wekelijkse opdracht #106

donderdag 28 juli 2016

Een glimp van de eeuwigheid



Franciscus preekt voor de vogels
Meester van St. Franciscus (circa 1236)
Assisi – Benedenbasiliek

Een zomer die ik niet gauw vergeet. We boekten een plek op een camping in Assisi. Ik had me goed voorbereid door "Een man uit het dal van Spoleto" over Franciscus te lezen. Door mijn hoofd speelden de klanken van zijn 'Zonnelied': "broeder zon, zuster maan, zuster aarde, zuster water."
Het zou een tijd van contemplatie worden na een hectisch jaar.
De camping was prachtig, een oase van rust. In de vroege avond de klanken van gitaarmuziek en gezang van pelgrims. Vogelgezang alom.  Totdat 's avonds bleek dat er naast de camping een discotheek was gelegen. De bassen dreunden; de stilte werd wreed verstoord. En zo ging het ook de volgende avond. Er restte niets anders dan een lange wandeling te maken en de stilte op te zoeken. Het begon te schemeren.
Naast het voetpad liep een greppel, weet ik nu. Een misstap, de pijn, de ziekenauto, de lange nacht in het ziekenhuis van Perugia, de knappe Italiaanse man die luidkeels schreeuwde om zijn moeder ...

Het was bloedheet, maar zwemmen was er met een arm in het gips niet bij. Langs de tent trokken de overige gasten in zwemkleding voorbij op zoek naar verkoeling in het zwembad. Ik werd het publieke aanspreekpunt en het voorwerp van medelijden. Als de stoet voorbijgetrokken was, had ik de camping voor mij alleen.
Opeens stond ze voor me: een kleine vogel. Ze sperde haar bekje open en zong.
Op dat moment kwamen ze aanvliegen van alle kanten: een bonte stoet van vogels. Ze braken uit in jubelzangen. Een van hen streek neer op mijn gipsarm.
"Dierbare zustertjes," kon ik alleen maar fluisteren, in navolging van Franciscus.
Ze verdwenen even plotseling als ze waren gekomen.
Een glimp van de eeuwigheid was even neergestreken in de tijd.

woensdag 27 juli 2016

Later (versie 2)



Ik keer terug
naar de boom
van mijn jeugd
met mijn handen
woel ik in de aarde
en stuit op een schat

Ooit begroeven we een munt
voor later
en we kerfden onze namen
in de stam
van de kastanjeboom
Wij fietsten dagelijks samen
naar de Oranjeschool
Heeft hij zich verslapen
vroeg de meester
als ik te laat kwam
Op het grasveld vroeg je me
zullen we later trouwen
Ja ja dat wil ik
en vier kinderen erbij
we plukten madeliefjes
Op een dag kwam zij
met haar lange blonde haren
drie is teveel zei ik nog
maar jij nam haar mee
naar onze boom
de madeliefjes in het gras
verwelkten
maar nog steeds staan
onze namen
In de stam

Buitengesloten

I
Beste Lilian,
 
Ik heb begrepen dat je kwaad op me bent. Zó kwaad dat je me niet meer wilt zien. Ik benader je nu maar per brief. Je voelt je buitengesloten; wij zouden “in conclaaf” zijn gegaan om achter je rug om iets te bedisselen. Niets is minder waar. Uiteindelijk besloten we weliswaar dat er voor jouw werkzaamheden geen plaats meer is in ons bedrijf, maar dat kun je ons niet kwalijk nemen. Het zijn de omstandigheden die ons hiertoe noopten. Er was uiterste concentratie voor nodig om de juiste keuze te maken.
Wees blij dat je kunt stoppen met nutteloos werk. Trek het je niet persoonlijk aan. We plannen nog wel een datum voor een afscheidsetentje.
Vriendelijke groet,

Bart


II
Beste Bart,

“Dank voor de uitleg. Ik heb alle begrip voor de uitkomst van de besloten vergadering en ga graag in op je uitnodiging voor een afscheidsetentje.”
Dacht je nu werkelijk dat ik een dergelijke reactie zou schrijven op die schijnheilige brief van je? De schaamteloosheid waarmee jij bepaalt wat voor mij goed is, gaat alle perken te buiten. Al zou je me op je knieën smeken om terug te komen; er is maar één kort antwoord: nee.
Dat neerbuigende toontje van je ben ik meer dan zat. Durf dan gewoon voluit een hufter te zijn en doe er geen stroperig sausje overheen.
Nu is het mijn tijd in conclaaf te gaan. Mijn deuren gaan voorgoed voor jou dicht.


Gegroet

III
“Geweldig, Lilian, zoals je die vent van repliek hebt gediend,” zei de een.
“Je bent een sterke vrouw,” zei de ander.
“Je verdient iets beters,” riep men in koor,


Na de opluchting en het voldane gevoel is de stilte. Af en toe branden de tranen, maar mijn wangen blijven droog. In de nacht trekken de beelden aan me voorbij van de afgelopen jaren: de spelletjes die ze speelden; het gefluister bij het koffiezetapparaat, de blikken …
Hoe kon ik zo blind zijn dat ik het niet heb zien aankomen? Wat ben ik naïef en goed van vertrouwen geweest.
Ooit zal ik opveren; deze korte brief is voor mezelf:


Lieve Lilian,
Jij hebt je integriteit bewaard.
Dat is het belangrijkste.
Hoofd omhoog!


Geschreven op 120w bij weekthema "Conclaaf" 

donderdag 21 juli 2016

Later

We kerfden onze namen
in de stam van de kastanjeboom
Diep in de zwarte aarde
begroeven we een munt
voor later
Wij fietsten dagelijks samen
naar de Oranjeschool
Heeft hij zich verslapen
vroeg de meester
als ik te laat kwam
Op het grasveld vroeg je me
zullen we later trouwen
Ja ja dat wil ik
en vier kinderen erbij
we plukten madeliefjes 
Op een dag kwam zij
met haar lange blonde haren
drie is teveel zei ik nog
maar jij nam haar mee
naar onze boom
de madeliefjes in het gras
verwelkten
maar nog steeds staan
onze namen
In de stam 
ik fluister
kom
laten we onze schat opgraven
uit de aarde
voordat het te laat is